Hier te downloaden als word document
Zitting van 2 maart 2009
Aanwezig : |
Peeters Frans – Voorzitter
Sannen Jos, Caers Ria, Lievens Dirk, Vervoort Tom, Laeremans Nadine, Jackers Christel, Smaers Griet, Bollen Ivo – Schepenen
Vranckx Jan, Vaneynde-Schaeken Ann, Vanopstal Magda, Van Cleempoel Rosa, Devos Noël, Van Hooreweghe Chris, Kempen Brigitte, Dries Dani, Mertens Gustaaf, Van Hemelen Rony, Verhesen Grietje, Dillen Jeroen, Haeck Cindy, Helsen Ludo, Van Looveren Ben, Beke Leen, Vandenbergh Rosemarie, Wartel Ivan, Ruelens Ellen, Verguts Luc, Zayou Elhasbia, Hermans Kris, Huybrechts Johan – Raadsleden
Luyckx Dominique – Secretaris wnd. |
Verontschuldigd: |
Vanuytsel Christiane – Raadslid |
Volgnummer: 00013956
Goedkeuring stedelijk kamerreglement en communicatieplan
De gemeenteraad
Gelet op de Nieuwe Gemeentewet, inzonderheid op art. 135 §2;
Gelet op de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichting van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, inzonderheid op art. 4;
Gelet op het decreet van 4 februari 1997 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, gewijzigd bij de decreten van 3 februari 1998 en 14 juli 1998;
Gelet in het bijzonder op art. 9 van het decreet van 4 februari 1997 dat bepaalt dat de gemeente bij verordening van de gemeenteraad strengere normen kan opleggen;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 1997 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen;
Gelet op het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening;
Gelet op het politiereglement van 25 juni 1981 en van 5 november 1984 op brandveiligheid en hygiëne in studentenhuizen en gelijkgestelde inrichtingen;
Overwegende dat er op het grondgebied van de gemeente onder verschillende vormen kamers verhuurd worden aan personen, al dan niet studerenden;
Overwegende dat hierbij soms elementaire regels inzake hygiëne en brandveiligheid uit het oog worden verloren;
Overwegende dat derhalve de verhuring van kamers dringend moet gereglementeerd worden in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid;
Overwegende dat hierbij een onderscheid dient gemaakt tussen enerzijds studenten, die slechts voor een beperkte periode in deze kamers gehuisvest worden en anderzijds personen die deze kamers als permanente woongelegenheid gebruiken; dat de gemengde bewoning door enerzijds studenten en anderzijds niet-studenten van een gebouw met studentenkamers dient uitgesloten omwille van de verscheidenheid in leefgewoonten;
Gelet op het akkoord van de raad;
Gelet op artikel 119bis en ter van de Nieuwe Gemeentewet;
Gelet op het politiereglement op de administratieve sanctie van 04/09/2006;
BESLUIT
Deel 1: algemene bepalingen
1.A. Toepassingsgebied
Dit reglement is van toepassing op alle studentenhuizen en gelijkgestelde inrichtingen voor kamerverhuur. Hieronder worden beschouwd:
1.1. al de gebouwen waarin een aantal individuele huurders, al dan niet studerend, gemeubelde of ongemeubelde lokalen worden aangeboden als huisvesting, alsook de lokalen welke erbij horen en bestemd zijn voor gemeenschappelijk gebruik.
1.2. De kamers en studentenkamers vallen onder de bepalingen van het decreet en de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers en zijn uitvoeringsbesluiten.
Kamerwoningen, waarin voor de goedkeuring van dit reglement aan maximum twee (2) personen op kamers huisvesting wordt verleend, vallen onder de toepassing van dit reglement uiterlijk 1 jaar na van kracht worden van dit reglement.
Vallen niet onder toepassing van dit reglement:
- a) alle gebouwen die een toeristisch karakter hebben zoals :
* de hotelinrichtingen bedoeld bij de wet van 19 februari 1963 en de Koninklijke besluiten van 17 juli 1964 en 18 oktober 1974 betreffende het statuut van de hotelinrichtingen, alsmede het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 20 maart 1984 houdende het statuut van de logiesverstrekkende bedrijven;
* alle inrichtingen bedoeld bij de wetgeving van toerisme voor allen.
* de initiatieven voor bed & breakfast
- b) de inrichtingen, waarvoor door de wetgever speciale voorschriften, richtlijnen of normen in verband met de brandveiligheid en/of hygiëne zijn opgelegd o.m. bejaardentehuizen, internaten, kindertehuizen, …
- c) voor kamerwoningen waarop uit hoofde van brandveiligheid en in het kader van de hoofdfunctie van de inrichting, een andere reglementering van toepassing is met uitzondering van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing en het ARAB;
In dit reglement wordt verstaan onder:
- huurder van een kamer: elkeen die, in welke hoedanigheid of vorm onder welke benaming ook, hetzij uitsluitend voor zichzelf, hetzij in gemeenschap met andere bewoners, het genot krijgt over een kamer zonder daarvan eigenaar, mede-eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder te zijn;
- bewoner van een kamer: elke, al dan niet tijdelijke, gebruiker van een verhuurde kamer;
- kamer: woongelegenheid waarin één of meer van de volgende voorzieningen ontbreken:
- wc;
- bad of douche;
- kookgelegenheid
en waarvan de bewoners voor deze voorzieningen afhankelijk zijn van de gemeenschappelijke ruimten in of aansluitend bij het gebouw waarvan de kamer deel uitmaakt;
- studio: woning waarin een wc, een bad of douche en een kookgelegenheid voorzien is, maar die niet beschikt over een aparte slaapkamer.
- kamerwoning: elk gebouw of deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer te huur gestelde of verhuurde kamers, studio’s en gemeenschappelijke ruimten met uitsluiting van studentenkamers;
- studentenhuis: elk gebouw of een deel van en gebouw waarin één of meer kamers worden te huur gesteld of verhuurd aan één of meer studenten, met inbegrip van de gemeenschappelijke ruimten;
- studentengemeenschapshuis: elk gebouw of een deel van een gebouw dat door één of meer personen integraal wordt gehuurd en (onder)verhuurd aan één of meer studenten;
- studentenkamer: elke individuele kamer in een studentenhuis of studentengemeenschapshuis;
- 9. gemeenschappelijke ruimte: deel van kamerwoning of van het studentenhuis of studentengemeenschapshuis aangewend als zitkamer en/of keuken met inbegrip van de interne circulatieruimte en de eventuele sanitaire voorzieningen;
- verhuren van een kamer of studentenkamer: de terbeschikkingstelling, in welke vorm of onder welke benaming ook van een kamer of studentenkamer in een kamerwoning, studentenhuis of studentengemeenschapshuis aan een huurder, ongeacht of dit gebeurt samen of gelijktijdig met de terbeschikkingstelling in welke vorm of onder welke benaming ook, van:
- a) meubels voor de kamer;
- b) gemeenschappelijke ruimten;
- verhuurder: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die als eigenaar, mede-eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of lasthebber een kamerwoning of kamer, een studenten- of studentengemeenschapshuis of een studentenkamer verhuurt of ter beschikking stelt tegen betaling of om niet;
- student: iedere persoon die ingeschreven is bij een instelling van het hoger onderwijs, waarvan hij de lessen volgt en voor wie dat zijn hoofdbezigheid vormt.
Voor dit politiereglement wordt gelijkgesteld met student:
- De schoolverlater van het hoger onderwijs die de wachtperiode doorloopt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
- De leerling uit het dagonderwijs van de derde graad van een middelbare school, waarvan hij de lessen volgt en voor wie dat de hoofdbezigheid vormt en de schoolverlater van een instelling voor dagonderwijs die de wachtperiode doorloopt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
Algemene definities
- Brandpreventie: het geheel van veiligheidsmaatregelen, zoals omschreven in artikel 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen
- Brand: het geheel van de verschijnselen behorend bij een niet-gecontroleerde schadebrengende verbranding.
- Toegangswegen brandweer: de toegangswegen tot de inrichting worden bepaald in akkoord met de brandweer, die als leidraad de basisnormen hanteert. Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen.
- Wand: al dan niet verticaal bouwelement dat twee volumes scheidt; een binnenwand bevindt zich tussen twee binnenomgevingen; een buitenwand bevindt zich tussen een binnen- en een buitenomgeving.
- Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar het aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen.
- Structurele elementen: de bouwelementen die de stabiliteit van het geheel of van een gedeelte van het gebouw verzekeren (zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, afgewerkte vloeren en andere essentiële delen die het geraamte of skelet van het gebouw vormen) en die bij bezwijken aanleiding geven tot voortschrijdende instorting; voortschrijdende instorting treedt op indien het bezwijken van een constructieonderdeel aanleiding geeft tot bezwijken van onderdelen van het gebouw die zich niet bevinden in de onmiddellijke omgeving van het beschouwde onderdeel en indien de draagkracht van het overblijvende bouwwerk onvoldoende is om de optredende belasting te dragen.
- Onafgewerkte vloer: horizontale ruwe wand, dragend en scheidend, en omvattend: de dragende delen, de vloerplaten, de tussenliggers en de eventuele vulling, waarbij het geheel de ruwbouw van de vloer vormt.
- Plafond: bedekking en/of bescherming van het ondervlak van de onafgewerkte vloer, die bijdragen tot het bekomen van de vereiste Rf (zie blz.9 Definities inzake weerstand tegen brand) van de afgewerkte vloer.
Tussen de onafgewerkte vloer en het plafond kan er een afgesloten ruimte zijn.
- Afgewerkte vloer: horizontale wand die de scheiding vormt tussen een bouwlaag van een gebouw en de onmiddellijk hogere of onmiddellijk lagere bouwlaag; deze wand omvat gewoonlijk de volgende drie delen :
– de vloerbedekking (eventueel samengesteld uit: rokken, isolatielagen, zwevende vloeren…);
– de onafgewerkte vloer;
– het plafond.
- Vals plafond: horizontaal element, aangebracht onder de afgewerkte vloer om een ruimte hieronder te begrenzen.
- Optrede: is de verticale projectie van de afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen.
- Aantrede: is de horizontale projectie van de afstand tussen twee opeenvolgende trapneuzen, gemeten op de looplijn.
m.Technisch lokaal of ruimte: lokaal of ruimte waarin vaste toestellen of installaties zijn opgesteld, verbonden met het gebouw, en dat (die) enkel toegankelijk is voor de personen belast met bediening, toezicht, onderhoud of herstelling.
- Deur : is een bouwelement, dat in een wandopening geplaatst wordt, bestemd om doorgang mogelijk te maken en te verhinderen; de deur bevat een vast gedeelte (deuromlijsting met of zonder bovenpaneel en/of zijpanelen), een beweegbaar gedeelte (deurvleugel), ophangings-, bedienings- en sluitingsorganen en de verbinding met de ruwbouw.
Zelfsluitende deur: deur uitgerust met een inrichting die in normale werkingsvoorwaarden bestendig tot sluiten gedreven wordt.
Bij brand zelfsluitende deur: deur uitgerust met een automatisch toestel dat ze bij brand tot sluiten dwingt.
Branddeur: deur die gelijktijdig voldoet aan de definities inzake weerstand tegen brand
- Autonome stroombron: elektrische energiebron waarvan het debiet onafhankelijk is van de in normale dienst gebruikte bron(nen); zij is in staat om gedurende een bepaalde tijd installaties of toestellen te voeden waarvan het in dienst houden onmisbaar is.
Deze autonome stroombron kan bestaan uit een aansluiting op het openbaar laagspanningsnet wanneer, in normale dienst, de stroomvoeding voortkomt van een statische transformator die aangesloten is op het hoogspanningsnet en die in of nabij het gebouw staat. Deze oplossing is toegelaten indien bij onderbreking van het hoogspanningsnet het openbaar laagspanningsnet in werking blijft. Dit wordt geattesteerd door de elektriciteitsmaatschappij.
- Evacuatieniveau: bouwlaag die de uitgang(en) bevat waardoor de evacuatie naar buiten mogelijk is. Deze uitgangen leiden naar de openbare weg of naar een ruimte vanwaar die bereikbaar is.
- Ontdekking, detectie, melding, waarschuwing, alarm
Een brand kan worden :
– ontdekt door één of meer personen;
– gedetecteerd door één of meer automatische middelen.
De melding bestaat erin de brandweer te informeren over de ontdekking of de detectie van een brand.
De waarschuwing behelst het doorgeven van de ontdekking of de detectie van een brand aan de organisatorisch daarbij betrokken personen.
Het alarm beveelt de gebruikers hun compartiment te verlaten.
- Oprichting: een lokaal bouwen met het doel er een publiek toegankelijke bestemming aan te geven.
- Inrichting: in een pas opgericht gebouw een lokaal een publiek toegankelijke bestemming geven. Een lokaal dat niet onderworpen is aan onderhavig reglement van bestemming en/of aard wijzigen zodanig dat het onderworpen wordt aan het reglement.
- Herinrichting /renovatie: dit is een bestaand lokaal, dat onderworpen is aan onderhavig reglement, zodanig wijzigen dat van de oude inrichting weinig of niets overblijft.
- Uitbreiden: dit is een lokaal toegankelijk voor het publiek in oppervlakte vergroten. Wanneer de uitbreiding gebeurt buiten het lokaal toegankelijk voor publiek dient de uitbreiding met haar bijhorende evacuatiewegen aan onderhavig reglement te voldoen.
- Principe van goed vakmanschap: de technische uitrustingen van de inrichting moeten goed ontworpen, geplaatst en onderhouden worden volgens alle geldende regels van goed vakmanschap.
- Lokaal verbrandingstoestel: verbrandingstoestel geplaatst in het lokaal dat het bedient of in een ander dan de gemeenschappelijke technische lokalen.
Voorbeeld: gasradiator of radiator met vloeibare brandstof, kolenkachel, warmeluchtgenerator met verbranding in een lokaal toegankelijk voor het publiek, appartement-stookketel, waterverwarmer met verbranding, kooktoestel met verbranding.
- Leidingen: algemene term die de elektrische geleiders, de kanalen en de pijpen aanduidt.
- Versiering: met versiering wordt niet de normale functionele stoffering bedoeld zoals gordijnen en overgordijnen, tafellinnen, vloerbekleding, behangpapier of stoffering rechtstreeks of onrechtstreeks op de wanden of plafonds aangebracht.
Definities inzake weerstand tegen brand
Weerstand tegen brand van een bouwelement (Rf): tijd gedurende welke een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie. Voor de beoordeling van de weerstand tegen brand van bouwelementen kan men gebruik maken:
ofwel een beproeving volgens NBN 713-020;
ofwel een berekeningsmethode, erkend door de Minister van Binnenlandse Zaken volgens de procedure en de voorwaarden die hij bepaalt.
Bij het gebruik van deze berekeningsmethode, kan men rekening houden met:
- a) een beoordeling van natuurlijke brandscenario’s
Bij het berekenen van de thermische belasting veroorzaakt door brand in een gebouw, dient rekening te worden gehouden met :
– de vuurbelasting (soort, omvang en brandsnelheid);
– de luchttoevoer naar de brand;
– de geometrische vorm en afmetingen van de besloten ruimte (gedefinieerd door het brandcompartiment);
– de thermische eigenschappen van de besloten ruimte
en afhankelijk van de desbetreffende brandveiligheidstrategie of de technische benadering kan hier bijkomen:
– de invloed van brandbestrijdingsinstallaties (voorbeeld: sprinklerinstallaties),
– het ingrijpen door brandweer of hulpploegen (mogelijkerwijs naar aanleiding van het inwerking treden van een brandmeldingsinstallatie)
- b) een beoordeling van conventionele brandscenario’s.
Definities inzake reactie bij brand
Bepaling van de classificatie inzake reactie bij brand van materialen gebruikt bij de constructie en de inrichting van gebouwen.
- Reactie bij brand van een bouwmateriaal: geheel van eigenschappen van een bouwmateriaal met betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de ontwikkeling van een brand.
- Niet-brandbaarheid van een bouwmateriaal: een bouwmateriaal wordt niet-brandbaar genoemd wanneer het geen enkel uitwendig verschijnsel van merkbare warmteontwikkeling vertoont tijdens een genormaliseerde proef, beschreven in 2.3.2.
- Brandbaarheid van een bouwmateriaal: een bouwmateriaal wordt als brandbaar beschouwd wanneer het niet beantwoordt aan de bepaling van niet-brandbaarheid.
- Ontvlambaarheid van een bouwmateriaal: neiging van een bouwmateriaal, tijdens een genormaliseerde proef, beschreven in 2.3.2, gedurende welke het aan een voorgeschreven verhitting blootgesteld wordt, om gassen te ontwikkelen waarvan de aard en de hoeveelheid een verbranding in gasvormige fase kunnen veroorzaken, dat wil zeggen vlammen voortbrengen.
De voorschriften betreffende de reactie bij brand van bouwproducten zijn aangepast aan de Europese beproevingsmethoden en de classificatie die bepaald zijn krachtens en beslissing van de Europese Commissie, die genomen is ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 89/106/EEG van 21 december 1988, betreffende de onderlinge aanpassing van wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake de voor de bouw bestemde producten. Deze aanpassing wordt van toepassing naarmate de referenties van de normen van geharmoniseerde producten bekendgemaakt worden in het Belgische Staatsblad.
De Minister van Binnenlandse Zaken zal de overeenstemming tussen de Belgische en Europese klassen bepalen, evenals de bijbehorende overgangsbepalingen, zonder dat daarbij afbreuk gedaan wordt aan de Europese bepalingen ter zake.
Voor het bepalen van de reactie bij brand van materialen beschikt men over de volgende proefmethoden :
- a) Methode nr 1: Zij wordt beschreven in de norm ISO 1182
- b) Methode nr 2: Zij wordt beschreven in de Franse norm NF P 92-501
- c) Methode nr 3: deze methode wordt beschreven in § 2 “Large scale surface spread of flame test and method of classification” van de Britse norm BS 476 : Part 7.
De materialen worden onderverdeeld in 5 klassen A0, A1, A2, A3 en A4.
Tot A0 behoren de materialen die volgens methode nr 1 als “niet-brandbaar” worden beschouwd.
Tot A1 behoren alle materialen van categorie I volgens methode nr 2 en alle materialen cl 1 volgens methode nr 3.
Tot A2 behoren alle materialen van categorie II volgens methode nr 2 en alle materialen cl 2 volgens methode nr 3.
Tot A3 behoren alle materialen van categorie III volgens methode nr 2 en alle materialen cl 3 volgens methode nr 3.
Tot A4 behoren alle materialen die niet bij een voorgaande klasse kunnen ingedeeld worden.
Studentenhuizen en studentengemeenschapshuizen komen niet in aanmerking als inschrijvingsadres behoudens de wettelijk geregelde uitzonderingen voor domiciliëring van studenten.
1.B Vergunning
Onverminderd de door de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw vereiste vergunning, is het verboden een gebouw, zoals omschreven in de artikelen 1 en 2 van dit reglement uit te baten zonder een voorafgaande schriftelijke uitbatingsvergunning van de burgemeester.
Binnen hetzelfde gebouw wordt enkel een uitbatingsvergunning verleend voor hetzij kamers, bestemd voor het verblijf van niet-studenten, hetzij voor studentenkamers. Voor de momenteel volgens het politiereglement van 25 juni 1984 en van 5 november 1984 vergunde kamers geldt rekenend vanaf de goedkeuring van dit reglement een overgangsperiode van drie (3) jaren om hetzij enkel studenten, hetzij enkel niet-studenten te huisvesten.
De aanvraag voor uitbating dient schriftelijk gericht te worden aan de burgemeester. Deze aanvraag dient de volgende stukken te bevatten:
- volledig ingevuld aanvraagformulier, ter beschikking gesteld door de bevoegde stedelijke dienst;
- een afschrift van de goedgekeurde bouwvergunning;
- een bouwplan met de nummering en aanduiding van kamers, gemeenschappelijke ruimten met de vermelding van de elektrische, sanitaire en veiligheidsuitrusting;
- de identificatiegegevens van eigenaar en de houder van het zakelijk recht en van de verhuurder of beheerder in dit gebouw.
- Bestaande kamerwoningen, die niet beschikken over een bouwvergunning met brandweerattest overeenkomstig het politiereglement van 25 juni 1984 en van 5 november 1984 dienen binnen één (1) jaar na de goedkeuring van dit reglement een uitbatingsvergunning aan te vragen.
De burgemeester verleent de uitbatingsvergunning op basis van:
- een advies van de dienst Ruimtelijke Ordening;
- een verslag van de dienst Huisvesting waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden, gesteld in deel 1 van dit kamerreglement;
- een verklaring van de brandweer, die bevestigt dat voldaan is aan de brandveiligheidsvoorschriften zoals bepaald in deel 2 van dit kamerreglement.
De vergunning bepaalt het maximum aantal bewoners per kamer en per verdieping alsmede de uitbatingsvoorwaarden.
Iedere structurele wijziging van de inrichting vereist een nieuwe vergunning.
Worden beschouwd als structurele wijzigingen:
- herindeling van het gebouw waarbij lokalen andere functies krijgen dan voorheen bij de oorspronkelijke goedkeuring;
- uitbreiding van het gebouw;
- wijzigingen aan de dragende structuur van het gebouw;
- wijzigingen aan de veiligheidsuitrusting;
- wijzigingen aan de algehele brandveiligheid van het gebouw.
Elke weigering van vergunning wordt gemotiveerd.
De burgemeester, de door hem aangestelde technische ambtenaren en ambtenaren van de gemeente hebben het recht tussen 8 en 20 uur de kamerwoning en de kamers, de studentenhuizen of studentengemeenschapshuizen en studentenkamers te bezoeken om de conformiteit ervan met de veiligheids- en kwaliteitsnormen vast te stellen en de naleving van de bepalingen van het kamerdecreet en van dit kamerreglement te controleren.
De huurder en verhuurder zijn verplicht alle nodige inlichtingen te verstrekken om het conformiteitsonderzoek en de controlebezoeken in de beste omstandigheden te laten verlopen.
1.C. Normen inzake woonkwaliteit en uitrusting
De kamer of studentenkamer dient zodanig gelegen en ingericht te zijn dat het respect voor de individuele levenssfeer wordt gewaarborgd. Elke kamer moet rechtstreeks toegankelijk zijn en niet via een andere kamer.
Elke kamer moet qua oppervlakte voldoen aan de normen, opgelegd door het kamerdecreet van 4 februari 1997 en de uitvoeringsbesluiten hiervan.
Elke kamer mag maximum door 2 personen bewoond worden en moet minstens een woonoppervlakte hebben van 12m² bij een studentenkamer en 15m² bij reguliere bewoning door 1 persoon; te verhogen met 3m² als de kamer een eigen bad of douche en/of toilet en/of kookruimte bevat; te verhogen met 6m² indien de kamer bewoond wordt door 2 personen.
Elke studentenkamer die voor 1 september 1998 werd gebouwd of werd gerealiseerd na vernieuwbouw of door een omvorming van een woning in een studentenhuis of studentengemeenschapshuis overeenkomstig de bepalingen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw en die vergund is, mag afwijken van de oppervlaktenorm indien de woonoppervlakte minimum 8 m² bedraagt en indien voor deze kamer een conformiteitsattest werd verleend zoals bepaald in artikel 8 §1 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 betreffende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers.
Elke kamer en gemeenschappelijk te gebruiken ruimtes moeten tenminste 2,20 m hoog zijn. Het plafond mag zich in geen geval bevinden op minder dan 1 m boven het maaiveld.
Bij hellende plafonds wordt voor de berekening van de woonoppervlakte de nettovloeroppervlakte met een vrije hoogte groter dan 1,80 m meegerekend.
De kamer moet in de buitengevel of in het dak een vensteroppervlakte hebben van tenminste 1 m² met voldoende ventilatie- en verluchtingsmogelijkheden. Vereisten voor evacueerbaarheid m.b.t. ramen worden bepaald in deel 2 (brandveiligheidsvoorschriften) van dit reglement.
Elke kamer moet beschikken over een individuele wastafel. De wastafels moeten over stromend drinkbaar water beschikken. Indien er een individuele douche of bad is in de kamer, dient deze over warm water te beschikken.
De kamer moet ten alle tijde beschikken over elektriciteit. In elke kamer moeten minstens 1 veilig lichtpunt en 4 veilige stopcontacten, waarvan 1 geaard, voorhanden zijn. Per elektrisch kooktoestel of elektrisch verwarmingstoestel dient een bijkomend geaard stopcontact met voldoende vermogen voorhanden zijn. Bij het uitvallen van de elektriciteit in de kamer, moet de bewoner altijd toegang hebben tot de zekeringenkast welke de kamer bedient.
Elke kamer moet beschikken over voldoende en veilige verwarming. Komen enkel in aanmerking als verwarming: centrale verwarming, elektrische toestellen en gastoestellen van het gesloten type met schoorsteen- of gevelafvoer.
Indien er een kamer is die niet over een bad of douche beschikt, moet er een gemeenschappelijke douche of bad met warm water voorhanden zijn per groep of een deel van een groep van 6 bewoners.
Elke kamerwoning of studentenhuis beschikt tenminste over één (1) afzonderlijk gemeenschappelijk toilet met waterspoeling per groep of een deel van een groep van 6 personen.
De toiletruimte moet op een gemakkelijk gelegen plaats in het gebouw ingericht worden, goed verlucht en goed hygiënisch onderhoudbaar zijn.
De deur van de toiletruimte dient naar buiten toe opendraaiend te zijn en dient aan de binnenzijde afsluitbaar zijn.
Het toilet mag niet rechtstreeks uitgeven op een gemeenschappelijke keuken of een gemeenschappelijk woonlokaal.
Indien er een individueel toilet is in de kamer, dient dit geplaatst te zijn in een afsluitbare ruimte of in een afzonderlijke sanitaire ruimte.
De wastafels, baden, douches en toiletten moeten met een afvoerbuis voorzien van reukafsnijder verbonden zijn met het rioleringsnet. De ruimten waarin ze gelegen zijn moeten van voldoende verluchting voorzien zijn.
Elk kamerwoning of studentenhuis, waarvan niet elke individuele kamer uitgerust is met een kookgelegenheid, moet beschikken over een afgescheiden gemeenschappelijke kookruimte. De oppervlakte van deze kookruimte moet tenminste 1,5 m² x aantal bewoners zonder individuele kookmogelijkheid bedragen met een minimum van 6 m². Dit gemeenschappelijk woonlokaal of deel ervan bestemd om te koken moet beschikken over minstens 1 elektriciteit of gasfornuis met 4 verwarmingselementen en minstens 1 gootsteen en koelkast per 6 bewoners. De gootsteen moet voorzien zijn van koudwatertoevoer en van een afvoer met reukafsnijder aangesloten op het rioleringsnet. Er dient een afzuigkap te worden voorzien.
De kookgelegenheid mag niet ingericht zijn in gangen of open ruimten die deel uitmaken van evacuatiewegen.
De uitbater moet een binnennummering aanbrengen op de deur van elke aangeboden kamer.
Iedere kamerwoning of studentenhuis dient te beschikken over een fietsenstalling op privé-terrein binnen een straal van 100 m rond de inrichting. De fietsenstalling moet plaats bieden aan 1 fiets per bewoner. Indien de fietsenstalling zich niet bevindt op het terrein van de kamerwoning dient een bewijsstuk voorgelegd te worden aan het Stadsbestuur waaruit blijkt dat de bewoners hierover permanent kunnen beschikken.
Er dient een uitgeruste ruimte beschikbaar te zijn voor de hygiënische opslag van gesorteerd afval. Indien het een lokaal betreft, dient het goed verlucht en goed onderhouden te zijn.
De kamerwoning met kamers voor huisvesting van niet-studenten beschikt bij de hoofdingang over een individuele deurbel per kamer en eveneens per kamer over een brievenbus, uitgevoerd volgens de voorschriften van de Post.
Studentenhuizen beschikken over minstens één (1) deurbel per verdieping waarop studenten gehuisvest zijn en minstens over één (1) aparte voor de studenten bestemde gemeenschappelijke brievenbus uitgevoerd volgens de voorschriften van de Post.
- D. Beheer en gebruik
De kamers en gemeenschappelijke delen moeten behoorlijk onderhouden en schoongemaakt worden.
Enkel de bewoners mogen de kamers als huisvesting gebruiken.
Studentenkamers mogen enkel bewoond worden door studenten of leerlingen, zoals bepaald in artikel 1 en artikel 2 van dit reglement.
De gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen zijn enkel bestemd voor de bewoners van de kamers en hun eventuele bezoekers.
Iedere bewoner moet in het bezit zijn van een sleutel van zijn kamer en van de hoofdingang.
De uitbater zelf dient over een duplicaat te beschikken.
De uitbater moet ter plaatse, in de toegangshal, een lijst aanbrengen met vermelding van naam en voornaam van elke bewoner en het nummer van de kamer die hij/zij betrekt. Deze lijst moet steeds actueel bijgehouden worden.
De uitbater van een studentenhuis of kamerwoning moet jaarlijks vóór 1 november eenzelfde lijst aangevuld met alle voornamen, de geboortedatum en adres op het politiecommissariaat bezorgen. Voor studentenkamers moet bijkomend een attest dat de huurder student of leerling is, bijgevoegd worden. Elke wijziging aan de bewonerslijst van de kamerwoning moet onmiddellijk doorgeven worden.
De uitbater is ertoe gehouden aan de burgemeester elk vermoeden van ziekte, waarvan de aangifte opgelegd wordt door de reglementeringen inzake besmettelijke ziekten, kenbaar te maken. Bovendien moet hij de burgemeester onverwijld in kennis stellen van elke situatie die strijdig is met de openbare orde, openbare veiligheid, openbare gezondheid en openbare rust.
Iedere kamerwoning moet een verantwoordelijke hebben die belast is met het dagelijks beheer van de kamerwoning en die toezicht uitoefent. Dit kan de verhuurder zijn of een door hem aangestelde persoon.De naam met adres van deze verantwoordelijke moet ter plaatse worden aangeplakt en moet opgenomen worden in het huishoudelijk reglement en in het huurcontract.
Deel 2: BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
2.A. Nieuw te bouwen kamerwoningen en bestemmingswijzigingen van bestaande gebouwen tot kamerwoning
De nieuw te bouwen kamerwoning of de inrichting dienen te voldoen aan:
- Bijlage 2 en 5 van het K.B. van 7/7/94 (aangepast 19/12/97 en 4/4/03) betreffende de basisnorm op lage gebouwen.
- Bijlage 3 en 5 van het K.B. van 7/7/94 (aangepast 19/12/97 en 4/4/03) betreffende de basisnorm op middelhoge gebouwen.
- Bijlage 4 en 5 van het K.B. van 7/7/94 (aangepast 19/12/97 en 4/4/03) betreffende de basisnorm op hoge gebouwen.
- het decreet van de Vlaamse Regering van 4/2/97 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenhuizen.
- Het kamerreglement van de stad Geel.
2.B. Bestaande kamerwoningen met meer dan 2 kamers/studio’s of meer dan 4 bewoners
Hoofdstuk 1: Terminologie
- : Weerstand tegen brand van bouwelementen
Bouwelementen, uitgevoerd in degelijk metselwerk of beton met een minimale dikte van 9 cm waarbij de voegen tussen de blokken perfect afgedicht zijn door mortel, kunnen beschouwd worden als hebbende een brandweerstand Rf 1/2 h.
Bouwelementen, uitgevoerd in degelijk metselwerk of beton met een minimale dikte van 9 cm waarbij de voegen tussen de blokken perfect afgedicht zijn door mortel en wanneer een pleisterlaag aan beide zijden is aangebracht, kunnen beschouwd worden als hebbende een brandweerstand Rf 1 h.
Bijgevolg wordt overal waar in dit reglement een brandweerstand Rf 1/2 h of Rf 1 h gevraagd wordt toegestaan hogergenoemde bouwelementen te gebruiken.
Lichte wanden, die opgebouwd zijn uit brandwerende platen op houten kepers of metalen skeletten, kunnen ook aanvaard worden, indien deze wanden gebouwd werden conform de voorschriften van de leverancier en zodanig dat aan alle voorwaarden om een brandweerstand Rf 1 h of Rf 1/2 h te bekomen voldaan is. De nodige bewijsstukken moeten kunnen voorgelegd worden.
Hoofdstuk 2: Inplanting en bereikbaarheid
De kamerwoning moet van de nevenliggende constructies of lokalen gescheiden zijn door wanden met een brandweerstand Rf 1 h.
De kamerwoning moet gescheiden zijn van gevaarlijke, hinderlijke of ongezonde inrichtingen, cafés, dancings, restaurants en gelijksoortige inrichtingen door wanden en vloeren met een minimale brandweerstand Rf 1 h. Deuren, aangebracht in deze wanden dienen zelfsluitend te zijn en behoeven een brandweerstand Rf 1/2 h.
De kamerwoningen moeten beschikken over een aparte toegang.
Voor de gebouwen met één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste tot op 60 m van een gevel van het gebouw kunnen naderen.
Voor de gebouwen met meer dan één bouwlaag moeten de voertuigen van de brandweer ten minste in één punt een gevel kunnen bereiken die op herkenbare plaatsen toegang geeft tot iedere bouwlaag.
Daartoe moeten de voertuigen beschikken over een toegangsmogelijkheid en een opstelplaats:
– ofwel op de berijdbare rijweg van de openbare weg;
– ofwel op een bijzondere toegangsweg vanaf de berijdbare rijweg van de openbare weg en die de volgende karakteristieken vertoont:
* minimale vrije breedte en hoogte: 4 m;
* minimale draaistraal: 11 m aan de binnenkant en 15 m aan de buitenkant;
* maximale helling: 6%;
* draagvermogen: derwijze dat voertuigen, zonder verzinken, met een maximale asbelasting van 13t er kunnen rijden en stilstaan, zelfs wanneer ze het terrein vervormen.
Hoofdstuk 3: Voorschriften voor sommige bouwelementen
De structurele elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, behoeven een weerstand tegen brand:
- voor gebouwen met maximum drie bovengrondse bouwlagen: Rf 1/2 uur
- voor gebouwen met meer dan drie bovengrondse bouwlagen: Rf 1 uur.
Doorvoeringen doorheen wanden van leidingen voor fluïda of voor elektriciteit en de uitzetvoegen mogen de vereiste weerstand tegen brand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden.
Onverminderd de bepalingen van vorig artikel behoeven de verticale en horizontale wanden die de kamers onderling begrenzen tenminste een Rf 1/2 uur. In kamers met kookgelegenheid en studio’s behoeven eveneens de deuren die deze kamers/studio’s afsluiten een Rf van tenminste 1/2 uur.
De kamerdeuren mogen geen glas bevatten.
Hoofdstuk 4: Evacuatie
De plaats van elke uitgang en van elke nooduitgang, evenals de richting van de wegen, uitgangswegen en trappen die naar deze uitgangen leiden, dienen te voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
Voor alle bouwlagen dient het volgnummer duidelijk te worden aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij het trappenhuizen en liften.
De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld zijn over het gebouw en moeten een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen mogelijk maken.
Elk gebouw met maximum 3 bovengrondse bouwlagen dient te beschikken over een volledig ingebouwd trappenhuis. De wanden van het trappenhuis behoeven minimaal de weerstand tegen brand van de structurele elementen. Elke deur, die uitgeeft op het trappenhuis, behoeft een brandweerstand Rf 1/2 uur en dient zelfsluitend te zijn. Op het evacuatieniveau leidt het trappenhuis rechtstreeks naar buiten of via een reglementaire evacuatieweg (zie artikel 39).
Bovenaan elk binnentrappenhuis zit een verluchtingsopening met een doorsnede van minimum 1 m² en die uitmondt in de open lucht. Deze opening is normaal gesloten; voor het openen gebruikt men een handbediening die goed zichtbaar geplaatst is op het evacuatieniveau.
De trappenhuizen die toegang verlenen tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die naar de bovenverdiepingen leiden. Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere ligt, mits de wanden die ze van mekaar scheiden voldoen aan de voorwaarden voor de wanden en deuren van de trappenhuizen.
Een afwijking kan worden toegestaan indien de kelder niet gebruikt wordt en volledig leeg is.
Indien aan één van deze 3 bovenstaande eisen niet kan voldaan worden, worden de volgende oplossingen toegestaan:
- Een tweede reglementaire binnentrap,
- Een reglementaire buitentrap,
- Een reglementaire kooiladder, waarvan de as verspringt en waarbij een voldoende stevig tussenbordes voorzien wordt op elke overgang van een bovengrondse bouwlaag. Deze kooiladder moet tot op de begane grond komen.
- Een opendraaiend of openschuivend venster per kamer/studio indien de kamervloer zich lager bevindt dan 3m boven het maaiveld; daarbij moet de vensterbank zich bevinden op maximum 1,20 m boven de vloer en moet de vrije aaneengesloten vluchtoppervlakte van het venster minimum 1m² bedragen.
Gebouwen met méér dan 3 bovengrondse bouwlagen dienen te beschikken over twee reglementaire binnen- en/of buitentrappen.
Doodlopende gangen mogen niet langer zijn dan 15 meter.
Enkel de lokalen gelegen op een niveau aangeduid door een ster in de tabel hierna, mogen bestemd zijn voor mindervaliden (zie ook artikel 44) :
- : Plaats – verdeling – breedte
De plaats, de verdeling en de breedte van de evacuatiewegen, trappen, uitgangen en nooduitgangen moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van personen mogelijk maken. De deuren, evacuatiewegen, trappen en nooduitgangen behoeven een minimale nuttige breedte van 0,8 m en een minimale hoogte van 2 m.
Voor trappen kan een afwijking toegestaan worden op de breedte tot 0,6 m.
Het is verboden om het even welk voorwerp dat de doorgangen kan belemmeren, of de nuttige breedte ervan te verminderen, te plaatsen in de evacuatiewegen en wegen die er naartoe leiden. Alle uitgangen en nooduitgangen moeten steeds en onmiddellijk kunnen geopend worden door de aanwezigen.
Zelfsluitende brandwerende deuren mogen nooit in gedwongen open stand gehouden worden (door bvb. kettingen, koorden, houten spieën, …).
- : Wanden van de evacuatiewegen
De binnenwanden van de evacuatiewegen moeten een weerstand tegen brand hebben van minstens 1/2 uur.
De nieuwe valse plafonds, in de evacuatiewegen en de gemeenschappelijke lokalen, behoeven een stabiliteit bij brand van een 1/2 uur.
De nieuwe trappen behoeven de volgende kenmerken :
– Buitentrappen behoeven geen stabiliteit bij brand, maar het materiaal dient te behoren tot de klasse A0.
– De trappen zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte, kleiner dan 1,20 m, is één leuning voldoende, voor zover er geen gevaar is voor het vallen;
– De aantrede van de treden is in elk punt ten minste 20 cm. Deze waarde wordt gemeten van voorkant neus tot voorkant neus van de treden. Voor bestaande trappen kan een afwijking toegestaan worden tot 18 cm;
– De optrede van de treden mag niet meer dan 18 cm bedragen. Voor bestaande trappen kan een afwijking toegestaan worden tot 20 cm;
– De helling van de trap mag niet meer dan 75 % bedragen (maximale hellingshoek 37°). Voor bestaande trappen kan een afwijking toegestaan worden tot 100 % (maximale hellingshoek 45°);
– De trappen zijn van het “rechte” type. Maar, “wenteltrappen” worden toegestaan zo ze verdreven treden hebben en zo hun treden, naast de hiervoormelde vereisten, met uitzondering van voornoemd punt 3, ten minste 24 cm aantrede hebben op de looplijn. Voor bestaande trappen kan een afwijking toegestaan worden tot 22 cm;
– Spiltrappen worden niet toegestaan;
– Een rechte trap arm mag niet meer dan 17 opeenvolgende treden bezitten;
– De verbinding tussen een compartiment en een buitentrap gebeurt hetzij via een deur, hetzij via (een) vluchtterras(sen).
– Elke trap of kooiladder moet toegankelijk zijn voor alle bewoners van een niveau en via een evacuatieweg, niet via een kamer/studio of ander lokaal, niet via een raam. Een kooiladder mag niet voor een raam lopen, enkel tegen een muur.
Indien aan één van deze voorwaarden niet voldaan is, dient een tweede reglementaire trap geplaatst te worden.
Verschillende vluchtwegen, -trappen zijn onafhankelijk van elkaar en moeten gelegen zijn in tegenovergelegen zones van het compartiment.
Elke binnentrap, in gebouwen met meer dan 3 bovengrondse bouwlagen, moet ommuurd zijn.
De binnenwanden van de trappenhuizen moeten een weerstand tegen brand hebben die minstens gelijk is aan de weerstand tegen brand van de structurele elementen.
De trappenhuizen moeten toegang geven tot een evacuatieniveau.
Op iedere bouwlaag dient de verbinding tussen het compartiment en het trappenhuis verzekerd te worden door een zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deur met Rf 1/2 uur. Deze deuren moeten open draaien in de richting van de vluchtzin.
Op het evacuatieniveau leiden de trappen rechtstreeks naar buiten of via een evacuatieweg, waarvan de wanden en de deuren een weerstand tegen brand hebben van minstens 1/2 uur.
Indien aan deze voorwaarden niet voldaan is, wordt de trap als niet gecompartimenteerd beschouwd.
De trappenhuizen die toegang verlenen tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die naar de bovenverdiepingen leiden. Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere ligt, mits de wanden die ze van mekaar scheiden voldoen aan de voorwaarden voor de wanden en deuren van de trappenhuizen.
Een afwijking kan worden toegestaan indien de kelder niet gebruikt wordt en volledig leeg is.
Bovenaan elk bovengronds binnentrappenhuis dient een verluchtingsopening te zitten met een nuttige oppervlakte van minimum 1 m² en die uitmondt in de open lucht. Deze opening is normaal gesloten; voor het openen gebruikt men een handbediening die goed zichtbaar geplaatst is op het evacuatieniveau. Voorkeur wordt gegeven aan een automatisch rookluik (d.i. een luik dat door rook of warmte vanzelf openklapt naar buiten).
Hoofdstuk 5: Eisen op gebied van reactie bij brand
De bestaande bekledingen van vloeren, verticale wanden en plafonds dienen aan volgende eisen te voldoen inzake reactie bij brand :
|
Vloeren |
Verticale wanden |
Plafonds en
Valse plafonds |
Technische lokalen, stookplaats
Liftschachten en machinekamers |
A 0 |
A 0 |
A 0 |
Evacuatiewegen
Binnentrappenhuizen (m.i.v. van sassen en ovenlopen)
Huishoudelijke keukens |
A 2 |
A 1 |
A 1 |
Liftkooien |
A 3 |
A 2 |
A 2 |
Zalen en gemeenschappelijke lokalen |
A 3 |
A 2 |
A 1 |
Andere lokalen:
– in de HG
– in de MG
– in de LG |
A 3
A 4
A 4 |
A 3
A 4
A 4 |
A 2
A 2
A 2 |
De nieuwe bekledingen van vloeren, verticale wanden en plafonds dienen aan volgende eisen te voldoen inzake reactie bij brand :
|
Vloeren |
Verticale wanden |
Plafonds en
Valse plafonds |
Technische lokalen, stookplaats
Liftschachten en machinekamers |
A2FL-s1 |
A2-s1,d0 |
A2-s1,d0 |
Evacuatiewegen
Binnentrappenhuizen (m.i.v. sassen en ovenlopen)
Huishoudelijke keukens |
BFL-s2 |
B-s3,d1 |
B-s3,d1 |
Liftkooien |
CFL-s2 |
C-s3,d1 |
C-s3,d1 |
Zalen en gemeenschappelijke lokalen |
CFL-s2 |
C-s3,d1 |
B-s3,d1 |
Andere lokalen:
– in de HG
– in de MG
– in de LG |
DFL-s2
EFL
EFL |
D-s3,d1
E-d2
E-d2 |
C-s3,d1
C-s3,d1
C-s3,d1 |
Brandbare wandversieringen (tapijten, houten planchetten tegen muren en plafonds, doeken, vlaggen, camouflagenetten of andere versieringen tegen muren en plafond) zijn verboden in de gemeenschappelijke lokalen, in de trappenhuizen en in de evacuatiewegen.
Er mogen geen versieringen of gordijnen aanwezig zijn nabij elektrische verwarmingstoestellen en gaskachels.
Er mag enkel onbrandbare of zelfdovende isolatie gebruikt worden.
Hoofdstuk 6: Constructievoorschriften voor bijzondere lokalen
In de kelders, met uitzondering van kamers/studio’s waarvan het plafond hoger ligt dan 1 m boven het maaiveld, mogen zich geen kamers/studio’s bevinden bestemd voor het overnachten van personen.
In de kelders mag geen brandbaar materiaal of afval opgestapeld worden tenzij deze opslag gebeurt in een ruimte die brandwerend afgescheiden is ten opzichte van de overige lokalen van het gebouw met wanden en deuren met Rf 1/2 uur.
Een plan of duidelijke schets van de kelderverdieping moet in de onmiddellijke nabijheid van de trappen die er naartoe leiden opgehangen worden.
Dit plan – op schaal getekend en steeds bijgewerkt overeenstemmende de werkelijkheid – moet de indeling van de lokalen in de kelderverdieping aanduiden, evenals hun gebruik en bestemming. De plaats van de lokalen met een hoger brandrisico moeten op het plan zeer goed aangeduid worden (vb. stookplaats, gasmeter, stookolietank, enz…). Bovendien moet de plaats waar het plan is opgehangen, op dit plan of schets, op een opvallende wijze aangeduid en vermeld zijn.
Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen dient een compartiment te vormen met wanden Rf 1 h en een deur Rf 1/2 h.
: Stookplaatsen, brandstofplaatsen
Is het totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in de stookplaats groter dan 30 kW maar kleiner dan 70 kW, dan wordt dit lokaal beschouwd als een technisch lokaal (zie art. 45).
Is het totaal nuttig warmtevermogen van de generatoren opgesteld in de stookplaats gelijk aan of groter dan 70 kW dient de stookplaats te voldoen aan de norm NBN B 61-001.
De wanden die de stookplaats en de brandstofopslagplaats van elkaar en van de rest van het gebouw scheiden moeten een Rf 1 uur hebben. De deur die de stookplaats van andere lokalen scheidt, moet zelfsluitend zijn en een Rf 1/2 uur hebben.
Beide lokalen dienen elk voor hun specifieke doeleinden voorbehouden en voorzien van een degelijke onder- en bovenverluchting, rechtstreeks naar buiten.
De opslagplaatsen voor vloeibare brandstoffen binnen het gebouw moeten zodanig vloeistofdicht ingekuipt worden, dat de inhoud van de houder binnen deze inkuiping kan opgevangen worden. Dit voorschrift geldt niet voor dubbelwandige tanks.
De brandstoftoevoer moet afsluitbaar zijn buiten de stookruimte.
Binnen het gebouw mogen geen gasflessen aanwezig zijn. In kelders mogen geen gasflessen bewaard worden, zelfs niet als ze leeg zijn. Lege gasflessen moeten in openlucht bewaard worden.
De eventuele installaties voor opslag en ontspanning van vloeibaar petroleumgas, gebruikt voor de verwarming van het gebouw, dienen buiten het gebouw te liggen.
Gasflessen moeten steeds rechtop staan en beschermd worden tegen weersinvloeden (zon, regen, …).
De gasmeters dienen opgesteld te staan in een apart lokaal met wanden Rf 1 h en een deur Rf 1/2 h. Dit lokaal dient afdoende te worden verlucht rechtstreeks tot in de buitenlucht (boven- en onderverluchting) en bij voorkeur in tegenovergestelde zones van het lokaal. Indien er geen apart lokaal beschikbaar is, dient de gasmeter afgekast te worden met brandwerende platen Rf 1 h en een toegangsluik Rf 1/2 h. Deze kast dient eveneens voorzien te worden van een degelijke onder- en bovenverluchting, rechtstreeks naar buiten.
Gasleidingen worden uitgevoerd in metaal of koper. Al de gasleidingen moeten geel geschilderd worden.
De installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen dienen te voldoen aan de reglementaire voorschriften en regels van goed vakmanschap. De installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht voldoen tevens aan de normen NBN D 51-001, NBN D 51-003 en NBN D 51-004.
- : Keukens, vuilnislokalen en kooktoestellen
Keukens en vuilnislokalen moeten van elkaar en van de rest van het gebouw gescheiden zijn door wanden met Rf 1 uur en zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met Rf 1/2 uur.
Kookfornuizen moeten zo gebouwd zijn of opgesteld dat de temperatuur van de wand waarop ze rusten 50°C niet kan overschrijden, zoniet moeten de wanden onbrandbaar zijn.
Tijdens het gebruik mogen de kooktoestellen niet zonder toezicht achtergelaten worden.
Eventuele elektrische kookfornuizen met groot vermogen moeten duurzaam bevestigd zijn en mogen niet met soepele kabel aangesloten worden.
Kleine verplaatsbare kooktoestellen zijn verboden op de kamers.
Kooktoestellen op gas zijn enkel toegelaten in studio’s, niet in kamers. Eventuele gasfornuizen moeten duurzaam bevestigd worden en aangesloten op het distributienet.
Keukens dienen voorzien te zijn van een goede verluchting, rechtstreeks naar buiten.
Metalen afvalbakken met goed sluitend deksel zijn verplicht in de keuken.
De dampkappen dienen regelmatig gereinigd te worden.
Papierbakjes moeten uit onbrandbaar materiaal (voorkeur metaal) vervaardigd zijn.
Hoofdstuk 7: Uitrusting van de inrichting
- : Elektrische installatie
Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie dienen te voldoen aan de voorschriften van de geldende wettelijke en reglementaire teksten, evenals aan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.).
De veiligheidsverlichting dient te voldoen aan de voorschriften van de normen NBN EN 1838,
C 71-100 en NBN EN 60598-222.
Veiligheidsverlichting dient te worden voorzien in de gemeenschappelijke lokalen (refters, keuken, enz…), nabij de uitgang en eventuele nooduitgangen, de evacuatiewegen, in de lift, in het trappenhuis op elk niveau, in de kelder en boven de keldertrap, in de stookplaats, nabij de voornaamste borden van de elektrische installatie en verder zodanig dat een veilige evacuatie kan gebeuren bij het uitvallen van de normale elektrische installatie.
Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding geschieden door één of meer autono(o)m(e) stroombron(nen).
- : Verwarmingsinstallaties en rookkanalen
De verwarmingsinstallaties moeten beantwoorden aan de voorschriften van de bestaande reglementeringen en normen. Ze moeten geplaatst worden volgens de code van goed vakmanschap en steeds in goede staat van werking en onderhoud verkeren, zodat ze voldoende veiligheid verzekeren.
De individuele verwarmingstoestellen die nog toegelaten worden zijn aardgaskachels van het gesloten type en elektrische verwarmingstoestellen, die geen zichtbare elektrische weerstand bevatten. Alle andere individuele verwarmingstoestellen zijn verboden.
De afvoer van de verbrandingsgassen moet gebeuren langs vaste, onbrandbare leidingen die steeds een stijgend verloop kennen en waarvan de trek niet negatief beïnvloed kan worden door de atmosferische omstandigheden.
De gebruikte materialen bezitten een voldoende mechanische weerstand, zijn bestand tegen temperaturen waaraan zij onderworpen worden en weerstaan aan de inwerking van de verbrandingsproducten.
Aluminium mag enkel voor gasvormige brandstoffen worden aangewend.
De rookkanalen mogen nergens in aanraking komen met brandbare materialen. Een veiligheidsafstand van 15 cm moet worden aangehouden tenzij een effectieve, brandvrije thermische isolatie is aangebracht.
De liften en goederenliften dienen te voldoen aan hoofdstuk 6 van de desbetreffende bijlage (2, 3 of 4 afhankelijk van de hoogte van het gebouw) van het K.B. van 7/7/94 (aangepast 19/12/97 en 4/4/03).
Vanuit elke kamerwoning moet de melding van brand of van ander gevaar terstond aan de hulpdiensten kunnen gedaan worden. Daartoe dient een voor éénieder bereikbaar telefoontoestel aanwezig te zijn. Bij elk toestel dient een bericht over zijn bestemming en gebruiksaanwijzing (te vormen oproepnummer) bij brand te worden voorzien.
GSM’s worden toegelaten.
Kamerwoningen met een bezetting van méér dan 2 personen moeten voorzien zijn van een degelijke alarminstallatie bestaande uit een geluidsinstallatie, die goed hoor- en herkenbaar is in gans het gebouw. De alarminstallatie moet werken op de normale elektrische voeding en op een noodvoeding. Zij moet kunnen bediend worden door brandmeldknoppen die minimaal moeten geplaatst zijn nabij de uitgangen op elk niveau.
In alle kamers/studio’s, in de trappenhuizen op elk niveau en in de gangen dienen autonome detectoren te worden geplaatst. Indien geen automatische detectie gevraagd is dienen de batterijen van de detectoren jaarlijks vervangen te worden.
Kamerwoningen met een bezetting van meer dan 10 personen, verdeeld over meerdere verdiepingen, moeten bijkomend voorzien zijn van een automatische detectie-installatie, bestaande uit detectors, een centrale en alarmeringsmiddelen.
De detectors moeten aangepast zijn aan het brandrisico. De detectors en de meldingscentrale moeten goedgekeurd zijn door een erkend organisme.
De automatische detectie-installatie moet tenminste éénmaal per jaar gecontroleerd worden door de bevoegd installateur. Een defect aan de installatie moet onmiddellijk hersteld worden. De uitbater is verantwoordelijk voor de goede werking van de installatie.
- : Brandbestrijdingsmiddelen
In de kamerwoningen moeten de nodige brandbestrijdingsmiddelen, te bepalen door de bevoegde brandweerdienst, worden aangebracht. De brandbestrijdingsmiddelen moeten steeds in goede staat van werking en onderhoud verkeren. Ze moeten beschermd zijn tegen vorst, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld zijn.
Op elk niveau waar kamers of studio’s verhuurd worden, in het gemeenschappelijk lokaal of keuken evenals op de plaatsen met een verhoogd risico op brand dient een snelblustoestel met min. 6 kg ABC-poeder of een gelijkwaardig ander blustoestel (met aan het risico aangepast blusmiddel) te worden opgehangen.
Op de brander CV (indien deze gestookt wordt met vloeibare of vaste brandstoffen) dient een automatische poederblusinstallatie met min 12 kg ABC-poeder te worden aangebracht.
In het gemeenschappelijk lokaal of keuken dient een blusdeken te worden opgehangen.
In kamerwoningen met meer dan 5 kamers en/of studio’s dient een muurhaspel met axiale voeding, die voldoet aan de norm EN 671-1, dient te worden voorzien nabij de hoofdingang en op de derde bouwlaag. Ieder punt van het gebouw moet kunnen bereikt worden door de waterstraal van de straalpijp.
Een ondergrondse hydrant dient aanwezig te zijn op minder dan 200 m van de ingang van het gebouw.
Hoofdstuk 8: Onderhoud en controle
De technische uitrusting van de kamerwoning moet in goede staat worden gehouden.
Volgende installaties moet de uitbater periodiek laten nazien, hetzij door een bevoegd persoon (BP) hetzij door een bevoegd installateur (BI), hetzij door een daartoe erkend organisme (EO):
Installatie
|
Controleorgaan |
Periodiciteit
|
Liften en goederenliften |
EO |
Driemaandelijks |
Laagspanning |
EO |
Vijfjaarlijks |
Centrale verwarming (met stookolie) |
BI |
Jaarlijks |
Centrale verwarming (met gas) |
BI |
Tweejaarlijks |
Schouwen |
BP |
Jaarlijks |
Elektrische melding, waarschuwing en alarm |
EO |
Jaarlijks |
Elektrische detectie |
EO |
Jaarlijks |
Snelblusmiddelen |
BI |
Jaarlijks |
Muurhaspels |
BI |
Driejaarlijks |
Gasinstallatie en gastoestellen |
BI/EO |
Jaarlijks |
Gashouders (tanks > 300 l) + opstelplaats |
EO |
Vijfjaarlijks |
Veiligheidsverlichting |
EO |
Jaarlijks |
Wijzigingen aan bestaande installaties dienen het voorwerp uit te maken van een nieuwe keuring door een organisme zoals hierboven vermeld.
Buiten deze vastgelegde controles dient de uitbater, periodisch, de goede werking van de installatie te controleren en de gegevens vast te leggen in een logboek. Dit logboek moet kunnen voorgelegd worden bij de mogelijke brandveiligheidscontrole.
De bewoners en het eventuele personeel dienen te beschikken over richtlijnen, waarin minstens volgende punten zijn vastgelegd:
- De wijze van waarschuwing bij het ontstaan van brand
- De wijze van verwittiging van de bevoegde hulpdiensten
- De wijze van alarmering, waardoor de evacuatie van het gebouw bevolen wordt
- De hun toegewezen taken voor de eerste brandbestrijding en in geval van alarm het bewerken van de geleide en veilige evacuatie van de verblijvenden.
Ingeval van anderstalige bewoners, dienen deze richtlijnen vertaald te worden in de verschillende landstalen van de bewoners.
In kamerwoningen moet in iedere kamer/studio en in gemeenschappelijke lokalen goed zichtbare en duidelijke onderrichtingen voorhanden zijn die de aanbevelingen inzake brandpreventie en gedrag bij brand bevatten.
2.C. Kamerwoning met max 2 kamers/studio’s en max 4 bewoners
De plaats van elke uitgang en van elke nooduitgang, evenals de richting van de wegen, uitgangswegen en trappen die naar deze uitgangen leiden, dienen te voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
Voor alle bouwlagen dient het volgnummer duidelijk te worden aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij het trappenhuizen en liften.
De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld zijn over het gebouw en moeten een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen mogelijk maken.
Indien de kamerwoningen zich bevinden op de derde bouwlaag of hoger, dient een tweede vluchtweg te worden voorzien welke voldoet aan artikel 41 van onderhavig reglement.
- : Plaats – verdeling – breedte
De plaats, de verdeling en de breedte van de evacuatiewegen, trappen, uitgangen en nooduitgangen moeten een snelle en gemakkelijke ontruiming van personen mogelijk maken. De deuren, evacuatiewegen, trappen en nooduitgangen moeten een minimale nuttige breedte van 0,8 m hebben en een minimale hoogte van 2 m.
Voor trappen kan een afwijking toegestaan worden op de breedte tot 0,6 m.
- : Wanden van de evacuatiewegen
Indien de kamerwoningen zich bevinden op de derde bouwlaag of hoger, dienen de evacuatiewegen te voldoen aan artikel 37 van onderhavig reglement.
De kamerwoningen dienen te beschikken over vaste trappen. Zoldertrapjes (steektrapjes) worden niet aanvaard.
- : Eisen op gebied van reactie bij brand
Brandbare versieringen (tapijten, houten planchetten tegen muren en plafonds, doeken, vlaggen, camouflagenetten of andere versieringen tegen muren en plafond) in de gemeenschappelijke lokalen en in de evacuatiewegen zijn verboden.
Geen versieringen of gordijnen nabij elektrische verwarmingstoestellen en gaskachels.
Er mag enkel onbrandbare of zelfdovende isolatie gebruikt worden.
Kookfornuizen moeten zo gebouwd zijn of opgesteld dat de temperatuur van de wand waarop ze rusten 50°C niet kan overschrijden, zoniet moeten de wanden onbrandbaar zijn.
Tijdens het gebruik mogen de kooktoestellen niet zonder toezicht achtergelaten worden.
Eventuele elektrische kookfornuizen met groot vermogen moeten duurzaam bevestigd zijn en mogen niet met soepele kabel aangesloten worden.
Kleine verplaatsbare kooktoestellen zijn verboden op de kamers.
Kooktoestellen op gas zijn enkel toegelaten in studio’s, niet in kamers. Eventuele gasfornuizen moeten duurzaam bevestigd worden en aangesloten op het distributienet.
Papierbakjes moeten uit onbrandbaar materiaal (voorkeur metaal) vervaardigd zijn.
- : Liften en goederenliften
De liften en goederenliften dienen te voldoen aan hoofdstuk 6 van de desbetreffende bijlage (2, 3 of 4 afhankelijk van de hoogte van het gebouw) van het K.B. van 7/7/94 (aangepast 19/12/97 en 4/4/03).
- : Verwarmingsinstallaties
De verwarmingsinstallaties moeten beantwoorden aan de voorschriften van de bestaande reglementeringen en normen. Ze moeten geplaatst worden volgens de code van goed vakmanschap en steeds in goede staat van werking en onderhoud verkeren, zodat ze voldoende veiligheid verzekeren.
De individuele verwarmingstoestellen die nog toegelaten worden zijn aardgaskachels van het gesloten type en elektrische verwarmingstoestellen, die geen zichtbare elektrische weerstand bevatten. Alle andere individuele verwarmingstoestellen zijn verboden.
De veiligheidsverlichting dient te voldoen aan de voorschriften van de normen NBN L 13-005, C 71-100 en C 71-598-222.
Veiligheidsverlichting (met een horizontale verlichtingssterkte van ten minste 1 lux ter hoogte van de grond of van traptreden, in de as van de vluchtweg en op plaatsen van de vluchtweg waar een gevaarlijke toestand bestaat, bedraagt de minimale horizontale verlichtingssterkte 5 lux) dient minimaal te worden voorzien in de gemeenschappelijke lokalen (refters, keuken, enz…), nabij de uitgang en eventuele nooduitgangen, de evacuatiewegen, in de lift, in het trappenhuis op elk niveau, in de kelder en boven de keldertrap, in de stookplaats, nabij de voornaamste borden van de elektrische installatie en verder zodanig dat een veilige evacuatie kan gebeuren bij het uitvallen van de normale elektrische installatie.
Deze veiligheidsverlichting mag gevoed worden door de normale stroombron, maar valt deze uit, dan moet de voeding geschieden door één of meer autono(o)m(e) stroombron(nen).
Er dient een telefoontoestel aanwezig te zijn voor de melding van brand. Bij elk toestel dient een bericht over zijn bestemming en gebruiksaanwijzing (te vormen oproepnummer) bij brand te worden voorzien. GSM’s worden toegelaten
In alle kamers/studio’s en in de evacuatiewegen moeten autonome detectoren te zijn geplaatst. Jaarlijks dienen de batterijen vervangen te worden.
- : Brandbestrijdingsmiddelen
Er dient minimaal één snelblustoestel met min. 6 kg ABC-poeder of een gelijkwaardig ander blustoestel (met aan het risico aangepast blusmiddel) te worden opgehangen. Op de brander CV (indien deze gestookt wordt met vloeibare of vaste brandstoffen) dient een automatische poederblusinstallatie met min 12 kg ABC-poeder te worden aangebracht.
Een ondergrondse hydrant dient aanwezig te zijn op minder dan 200 m van de ingang van het gebouw.
De technische uitrusting van de kamerwoning moet in goede staat worden gehouden.
Volgende installaties moet de uitbater periodiek laten nazien, hetzij door een bevoegd persoon (BP) hetzij door een bevoegd installateur (BI), hetzij door een daartoe erkend organisme (EO):
Installatie
|
Controleorgaan |
Periodiciteit
|
Liften en goederenliften |
EO |
Driemaandelijks |
Laagspanning |
EO |
Vijfjaarlijks |
Centrale verwarming (met stookolie) |
BI |
Jaarlijks |
Centrale verwarming (met gas) |
BI |
Tweejaarlijks |
Schouwen |
BP |
Jaarlijks |
Elektrische melding, waarschuwing en alarm |
EO |
Jaarlijks |
Elektrische detectie |
EO |
Jaarlijks |
Snelblusmiddelen |
BI |
Jaarlijks |
Muurhaspels |
BI |
Driejaarlijks |
Gasinstallatie en gastoestellen |
BI/EO |
Jaarlijks |
Gashouders (tanks > 300 l) |
EO |
Vijfjaarlijks |
Veiligheidsverlichting |
EO |
Jaarlijks |
Wijzigingen aan bestaande installaties dienen het voorwerp uit te maken van een nieuwe keuring door een organisme zoals hierboven vermeld.
Buiten deze vastgelegde controles dient de uitbater, periodisch, de goede werking van de installatie te controleren en de gegevens vast te leggen in een logboek. Dit logboek moet kunnen voorgelegd worden bij de mogelijke brandveiligheidscontrole.
De bewoners en het eventuele personeel dienen te beschikken over richtlijnen, waarin minstens volgende punten zijn vastgelegd:
- De wijze van waarschuwing bij het ontstaan van brand
- De wijze van verwittiging van de bevoegde hulpdiensten
- De wijze van alarmering, waardoor de evacuatie van het gebouw bevolen wordt
- De hun toegewezen taken voor de eerste brandbestrijding en in geval van alarm het bewerken van de geleide en veilige evacuatie van de verblijvenden.
Ingeval van anderstalige bewoners, dienen deze richtlijnen vertaald te worden in de verschillende landstalen van de bewoners.
In kamerwoningen moet in iedere kamer/studio en in gemeenschappelijke lokalen goed zichtbare en duidelijke onderrichtingen voorhanden zijn die de aanbevelingen inzake brandpreventie en gedrag bij brand bevatten.
DEEL 3: SLOTBEPALINGEN
Als overgangsmaatregel dienen vergunde studenten en verblijfskamers volgens het politiereglement van 15 september 1987 en kamerwoningen te voldoen aan de artikelen 10, 14, 15, 16 en 17 van deze verordening uiterlijk 1 jaar na van kracht worden van dit reglement.
Onverminderd de bepalingen van dit reglement, zijn de voorschriften van de betreffende wetten, decreten, reglementen en besluiten, van toepassing.
De tekst van dit reglement wordt bij de vergunning gevoegd. De verhuurder moet op zijn beurt de tekst ter kennisgeving van de bewoners uithangen.
De burgemeester of zijn afgevaardigde, de politiediensten en de brandweerdiensten houden toezicht en controle op de naleving van dit reglement.
: Afwijkingen
Op verzoek van de verantwoordelijke uitbater van het tehuis (eigenaar, uitbater, enz…), na eventueel advies van zijn veiligheidsdienst kan de burgemeester afwijkingen toestaan op dit kamerreglement voor de bestaande inrichtingen. De burgemeester wint vooraf advies in van de gemeentelijke brandweerdienst, die verslag uitbrengt.
De verzoeker van de afwijking dient een gemotiveerd dossier, gedetailleerde plans en een verklarende nota in bij het schepencollege met de vermelding van de punten waaraan hij niet kan voldoen. De verzoeker dient voorstellen aan te geven welke minimaal een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen. Voor bestaande kamerwoningen mag op maximaal twee punten een afwijking gevraagd worden.
Dit dossier bevat alle inlichtingen nodig voor het onderzoek van de aanvraag tot afwijking. Eventueel worden technisch verantwoorde termijnen tot uitvoering van de noodzakelijke aanpassingswerken voorgesteld.
Die afwijkingen mogen geen betrekking hebben op punten die door andere wets- of verordeningsbepalingen geregeld worden.
Overtredingen van dit kamerreglement worden bestraft met politiestraffen voor zover geen andere straffen desbetreffende voorzien zijn door wetten, decreten, algemene of provinciale reglementen behoudens voor wat betreft artikel 4.
Wanneer de uitbater van een kamerwoning of studentenhuis immers niet beschikt over een vergunning, kan deze inbreuk gestraft worden met de sluiting van het gebouw.
Het politiereglement op de verblijfs- en studentenhuizen van 15 september 1987 wordt opgeheven. Het brandweerreglement inzake brandveiligheid van studentenhuizen van 5 november 1984 wordt opgeheven.
Dit reglement wordt ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse Regering en ter kennis gebracht aan de overheden zoals bepaald in artikel 119 van de Nieuwe gemeentewet.
Dit reglement wordt bekendgemaakt op de wijze zoals voorgeschreven door artikel 112 van de Nieuwe Gemeentewet.
Aldus gedaan te Geel in zitting van de gemeenteraad van 2 maart 2009
Secretaris wnd. Voorzitter
Luyckx Dominique Peeters Frans
Voor eensluidend afschrift,
Yasmine Driesmans Frans Peeters
Secretaris wnd Voorzitter